- freeze
- n. vorst, vorstperiode--------v. vriezen; doen bevriezen, invriezen, bevriezenfreeze1[ frie:z] 〈zelfstandig naamwoord〉1 vorst ⇒ vorstperiode2 〈vaak als tweede lid van samenstellingen〉bevriezing ⇒ blokkering, opschorting♦voorbeelden:1 the big freeze • de strenge vorst2 a wage freeze • een loonstop————————freeze2〈froze [frooz], frozen [froozn]〉I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 vriezen♦voorbeelden:1 it is freezing in here • het is hier om te bevriezenII 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉1 bevriezen ⇒ dood/kapotvriezen, vastvriezen2 bevriezen 〈ook figuurlijk〉 ⇒ verstijven, ijzig behandelen/reageren3 〈vaak +over/up〉bevriezen ⇒ dichtvriezen4 invriezen♦voorbeelden:1 the driver froze to the wheel • de bestuurder zat als (vast)gekluisterd aan het stuurfrozen with fear • verstijfd van angst2 make one's blood freeze • het bloed in de aderen doen stollenfreeze to death • doodvriezenshe froze (up) at the remark • ze verstijfde bij het horen van de opmerkingfreeze out • 〈informeel〉uitsluiten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 be frozen out • door de vorst afgelast wordenthe actors froze up • de acteurs waren verlamd (van de zenuwen)4 do strawberries freeze well? • kun je aardbeien makkelijk invriezen?I am freezing/I am frozen • ik zie blauw van de kouIII 〈overgankelijk werkwoord〉 〈economie〉1 bevriezen ⇒ opschorten♦voorbeelden:1 the government froze all contracts • de regering bevroor alle contracten
English-Dutch dictionary. 2013.